Hierbij het tweede deel van het ‘Overwegende’ dat ik schreef voor de eerstvolgende aflevering van het Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid. Voor het eerste deel, zie https://hansmartientennapel.com/2022/05/18/overwegende-inhoudelijke-toetsstenen-voor-wetgeving-i/.

De vraag is dan natuurlijk of, en zo ja hoe, dit [d.w.z. de vraag of de overheid in een concreet geval wel op de juiste wijze moraliseert] zou kunnen worden beoordeeld? Een informeel Australisch burgerpanel deed in 2021 een voorzet voor de formulering van inhoudelijke toetsstenen voor een dergelijke afweging. Dit panel evalueerde een aantal aanhangige of al geldende wetten aan de hand van de criteria ‘waarheid’, ‘menselijke waardigheid’ en ‘algemeen welzijn’.[1]
Dergelijke criteria zijn, voor wie zou willen aansluiten bij de zogeheten klassieke rechtstraditie, nog niet zo gek gevonden. Onder de klassieke rechtstraditie kan worden verstaan het ‘ius commune’, dat wil zeggen het Romeins-canonieke recht zoals dat, tezamen met het gewoonterecht, vanaf de 11de eeuw Europa en Engeland heeft gestempeld en ook de basis vormde voor het Amerikaanse recht.[2]
Volgens deze traditie, die bijvoorbeeld in de VS tot enkele decennia geleden de heersende wijze van denken over het recht is gebleven, is het lang niet in alle gevallen mogelijk om een precies inhoudelijk oordeel te vellen over wetgeving. Er is welbewust ruimte gelaten voor ‘prudentie’ van de wetgever in een bepaald land op een bepaald moment. Het toepassen van algemene criteria als waarheid, menselijke waardigheid en algemeen welzijn vraagt immers om een nadere vaststelling (‘determinatio’ volgens Thomas van Aquino).
Toch concludeerde het Australische burgerpanel dat de staat Victoria over de schreef was gegaan met de Equal Opportunity (Religious Exceptions) Amendment Bill 2021. Het effect van deze wet, die beoogt de uitzonderingen voor religieuze organisaties op het beginsel van gelijke behandeling terug te dringen, is namelijk dat deze organisaties nu op hun beurt gediscrimineerd worden ten opzichte van hun seculiere equivalenten. Op grond van het arbeidsrecht mogen werkgevers ‘supportive conduct’ verlangen van hun werknemers, maar niet langer in het geval het een religieuze organisatie betreft.
Volgens het panel is het op deze wijze niet goed meer mogelijk om levensbeschouwelijke identiteit organisatorisch vorm te geven (‘kerkelijke autonomie’). Daarmee komt ook de potentiële bijdrage van religieuze organisaties aan het algemeen welzijn in het gedrang. De bevordering daarvan is in de klassieke rechtstraditie immers niet exclusief opgedragen aan overheidsorganen, maar op grond van het subsidiariteitsbeginsel ook aan maatschappelijke organisaties zoals scholen.
[1] Andy Mullins, ‘Religious freedom is under threat in Victoria. Recent anti-discrimination legislation is a weapon wielded by intolerant ideologues’, mercatornet.com, 23 maart 2022. https://mercatornet.com/religious-freedom-is-under-threat-in-victoria/78147/.
[2] Nader hierover: Hans-Martien ten Napel, ‘Een tot nadenken stemmend nieuw boek van Adrian Vermeule’, nederlandrechtsstaat.nl, 7 april 2022.
Wordt vervolgd