
Mede in verband met de actualiteit, hierbij alvast een voorproefje van het ‘Overwegende’ dat ik schreef voor de eerstvolgende aflevering van het Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid.
Het is een veelgehoorde opvatting dat de overheid niet zou mogen moraliseren. De meeste inleidingen tot het staats- en bestuursrecht stellen dat levensbeschouwelijke ‘neutraliteit’ een wezenskenmerk is van de overheid in een democratische rechtsstaat. Het boek Beginselen van de democratische rechtsstaat spreekt in dit verband van het ‘non-identificatiebeginsel’:
‘De levensbeschouwelijk-neutrale staat, die zich verre houdt van de pretentie te kunnen bepalen wat “de” waarheid, het “echte” geluk, de “ware” vrijheid is, is een noodzakelijke voorwaarde om het individu de mogelijkheid te geven optimaal zijn eigen waarheid, zijn eigen geluksdefinitie, zijn eigen idealen na te streven, kortom: vrij te kunnen zijn.’[1]
Een blik op het nieuws medio maart van dit jaar leerde echter al snel dat de overheid wel degelijk treedt in de wijze waarop het individu in het algemeen van zijn vrijheid gebruik maakt. Zo is Franc Weerwind, de Minister voor Rechtsbescherming, naar aanleiding van door SP, VVD en PvdA ingediende moties, voornemens een verbod in te stellen op ‘ongerichte’ reclame voor risicovolle kansspelen. Volgens hem is er sprake van ‘een trend dat met name jongeren interesse in gokken tonen en dit betreft juist een kwetsbare groep die ik wil beschermen.’[2]
Weerwind’s collega, Staatssecretaris Van Ooijen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is inmiddels bezig de juridische opties in kaart te brengen om paal en perk te stellen aan het aanbod van fastfood: ‘Een op de zeven kinderen is nu te zwaar en het gaat de verkeerde kant op. In lagere sociale klassen is het zelfs een op de drie.’[3]
Weerwind is minister voor D66, Van Ooijen staatssecretaris voor de ChristenUnie. Het maakt kennelijk niet uit van welke politieke richting een bewindspersoon is om zich niet teveel gelegen te laten liggen aan levensbeschouwelijke neutraliteit in de ruime zin van het woord. Wetgeving moraliseert inderdaad welbeschouwd altijd. Een relevanter discussiepunt dan de vraag of de overheid wel mag treden in de wijze waarop het individu van zijn vrijheid gebruik maakt, is daarom de vraag of de overheid in een concreet geval wel op de juiste wijze moraliseert.
[1] M.C. Burkens, H.R.B.M. Kummeling, B.P. Vermeulen & R.J.G.M. Widdershoven, Beginselen van de democratische rechtsstaat. Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats- en bestuursrecht (achtste druk; Deventer: Wolters Kluwer, 2017), p. 20.
[2] Kamerstukken II 2021/22, 24557, nr. 193, p. 1.
[3] ‘Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad’, nos.nl, 18 maart 2022.
Wordt vervolgd.