
Aan de deze week verschenen bundel Het radicale midden overzee. Verkenningen van het postliberalisme heb ik onder meer een hoofdstuk over liberale en postliberale godsdienstvrijheid bijgedragen.
De inleiding van dit hoofdstuk luidt als volgt:
“Deze bijdrage beoogt vanuit een open houding na te gaan waarin de liberale en postliberale opvattingen over de godsdienstvrijheid overeenkomen en verschillen. De open houding komt voort uit het feit dat er, zoals ik zal betogen, aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de liberale opvatting over dit onderwerp onder druk staat. De hoofdtitel verwijst naar de theorie van godsdienstvrijheid die de Amerikaanse staatsrechtswetenschapper Michael Paulsen heeft ontwikkeld onder de naam ‘The Priority of God’.[i] Paulsen definieert de liberale opvatting van godsdienstvrijheid als de publieke erkenning van het gegeven dat er zoiets als religieuze waarheid bestaat, in combinatie met het uitgangspunt dat het niet aan de staat is om te bepalen waarin deze religieuze waarheid bestaat.
Zoals wij in de volgende paragraaf zullen zien, kent deze liberale opvatting van godsdienstvrijheid zowel oude als nieuwe critici. Kort gezegd, menen de oude critici dat de godsdienstvrijheid te ver gaat, terwijl de nieuwe critici betogen dat deze niet ver genoeg gaat. De postliberale opvatting van godsdienstvrijheid, zoals die hier geconstrueerd wordt, komt voort uit een combinatie van beide kritieken. Enerzijds gaat de liberale godsdienstvrijheid volgens deze critici niet ver genoeg om recht te kunnen doen aan de manier waarop de religie werkelijk uitgeleefd behoord te worden (‘ware religie’). Anderzijds heeft de term ‘ware religie’ iets dubbelzinnigs, aangezien deze ook de associatie oproept dat de liberale godsdienstvrijheid juist te ver gaat door allerlei vormen van religie en andere levensovertuigingen in beginsel ruim baan te geven. Ook daarmee zijn de postliberalen het in het algemeen eens.
Een en ander wordt nader uitgewerkt in de derde paragraaf, waarin de theorie van de liberale en postliberale opvattingen van godsdienstvrijheid met elkaar wordt vergeleken. Zoals de naam ‘postliberaal’ al aangeeft, valt deze opvatting immers niet goed te begrijpen zonder eerst een beeld te hebben van de theorie van de liberale godsdienstvrijheid. Hetzelfde geldt voor de praktijk van de (post)liberale godsdienstvrijheid, die daarna aan bod komt. Het is minder zinvol de vraag op te werpen of de postliberale opvatting van godsdienstvrijheid onrealistisch is op het moment dat, zoals zal worden betoogd, ook de liberale invulling daarvan in de praktijk al tot het verleden is gaan behoren of dit binnenkort kan gaan doen.
Om een beter begrip te krijgen van de postliberale godsdienstvrijheid is van twee bronnen in het bijzonder gebruik gemaakt. De eerste is een tot boek bewerkt, aan de Universiteit van Oxford verdedigd, proefschrift van de Australische jurist Joel Harrison.[ii] Harrison laat zich inspireren door de oecumenische benadering van de stroming van de radicale orthodoxie. De tweede is een nog in druk te verschijnen artikel over het integralisme,[iii] dat zich exclusief binnen de rooms-katholieke traditie situeert. Beide bronnen stemmen overigens niet volledig overeen, terwijl er van het integralisme bovendien zowel zachte als harde varianten bestaan. In alle gevallen gaat het om de radicalere variant van postliberalisme. De bijdrage sluit af met een korte signalering van de rol die theologie aldus speelt bij de wijze waarop tegen het recht op godsdienstvrijheid wordt aangekeken, dus ook in de liberale conceptie van godsdienstvrijheid zelf.
[i] M. Stokes Paulsen, The priority of God: A theory of religious liberty, Pepperdine Law Review 39.5 (2013), 1159-1222.
[ii] J. Harrison, Post-liberal Religious Liberty: Forming Communities of Charity, Cambridge: Cambridge University Press 2020.
[iii] X. Foccroulle Menard & A. Su, Liberalism, Catholic integralism, and the question of religious Freedom, 9 maart 2021, http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.3768764.
De conclusie van het hoofdstuk luidt als volgt:
“Het liberalisme is althans ten dele ontstaan vanuit de behoefte om theologische verschillen in goede banen te leiden door religie naar een imaginaire privésfeer te verbannen. Dat blijft echter een omstreden gedachtengang. ‘Ware religie’ laat zich niet zo gemakkelijk uit het publieke leven verdrijven, aangezien dat haaks staat op het omvattende karakter ervan. Een liberalisme dat dit niettemin, en zelfs voortdurend sterker, blijft nastreven neemt onherroepelijk zelf een theologisch karakter aan. Zo valt te verklaren waarom ook het debat over godsdienstvrijheid in toenemende mate langs theologische lijnen wordt gevoerd.
In dat debat valt bezwaarlijk vol te houden dat een stroming die ‘genoegen neemt met’ de huidige liberale godsdienstvrijheid het ware christendom, of bijvoorbeeld de Rooms-Katholieke kerk, vertegenwoordigt. Er zijn stellig christenen die een dergelijk ‘compromis’ voorstaan, maar het kan bijna niet anders of er zal altijd ook een stroming blijven bestaan die op religieus vlak aan meer behoefte heeft dan het hedendaagse liberalisme te bieden heeft. Deze laatste stroming kan tot op zekere hoogte worden verweten dat zij liberalen en anderen wil ‘overheersen’. De eerste stroming kan omgekeerd worden verweten dat zij ‘capituleert’ voor de eisen van een postmoderne ideologie, die mogelijk haar langste tijd alweer gehad heeft.
Gegeven deze ‘patstelling’ lijkt het een gulden middenweg om de oorspronkelijke liberale visie op godsdienstvrijheid te blijven aanhangen. Weliswaar legt ook deze stelselmatige beperkingen op aan een meer ‘ecclesiologische’ opvatting over godsdienstvrijheid, die over aanzienlijk oudere papieren beschikt. Toch wordt een soort ‘natuurrechtelijk liberalisme’ inmiddels in brede, christelijke theologische kring op goede grond de meest geloofwaardige wijze gevonden om aan de ‘voorrang van God’ gestalte te geven. Het zou positief zijn als de postliberale kritiek ook buiten de kerk tot meer aandacht voor deze opvatting zou leiden.”
Here is also a summary of the chapter in English:
“For the priority of God: Comparing liberal and postliberal views on religious liberty
Liberalism arose, at least in part, from the need to manage theological differences by relegating religion to an imaginary private sphere. However, this remains a controversial line of thought. ‘True religion’ is not so easily banished from public life since to do so is at odds with its comprehensive nature. Contemporary liberalism that, even more strongly, continues to strive for this irrevocably assumes a theological character itself. Thus, it can be explained why the debate about religious freedom is increasingly conducted along theological lines. It seems a golden mean to continue to adhere to the classical liberal view of religious freedom in that debate. That entails the public recognition that there is such a thing as religious truth, combined with the moral starting point that it is not up to the state to determine what this religious truth holds. This view, admittedly, equally imposes limitations on a more post-liberal, so-called ‘ecclesiological’ conception of religious freedom, with considerably older roots. Nevertheless, in broad, Christian (theological) circles, a kind of ‘natural law liberalism’ is now rightly seen as the most credible way to achieve the ‘priority of God’ (M. Stokes Paulsen).”
Voor bestel- en andere informatie over de bundel, zie: https://eburon.nl/product/het-radicale-midden-overzee/.