Dit is het vierde deel van een nieuwe serie blogposts gebaseerd op een bijdrage die ik een jaar geleden, op 20 april 2017, leverde aan een symposium over The Federalist Papers. Het symposium, dat plaatsvond in Brussel, was georganiseerd door De Debatten. ‘De Debatten is een initiatief van de Vrije Universiteit Brussel met de Universiteit Leiden en als Nederlandstalig forum een vaste waarde onder rechtsfilosofen en rechtshistorici uit de Lage Landen en een groeiende waarde binnen de wereld van de politieke filosofie.’ De bijdrage is onlangs ook, in definiteve vorm en voorzien van notenapparaat, gepubliceerd. Meer informatie daarover volgt nog.
Het ligt in de rede is hierbij nog een tweede fundamentele kwestie te betrekken die Levinson aansnijdt. Deze heeft betrekking op Federalist nr. 2. Hierin geeft Publius aan te hebben opgemerkt hoe ‘Providence has been pleased to give this one connected country, to one united people, a people descended from the same ancestors, speaking the same language, professing the same religion, attached to the same principles of government, very similar in their manners and customs’.
Levinson trekt terecht in twijfel of het Amerikaanse volk in de tijd dat de Federalist Papers werden geschreven wel zo homogeen was als Publius hier doet voorkomen. Een belangrijkere vraag is evenwel of wij heden ten dage met hem van oordeel zijn dat voor het welslagen van het Amerikaanse politieke experiment, dan wel vergelijkbare experimenten elders, een dergelijke mate van homogeniteit van de bevolking van belang is. Levinson stelt zichzelf inderdaad de vraag of er geen grenzen zijn aan de diversiteit die een samenleving zich kan veroorloven in het geval zij een republikeinse regeringsvorm voorstaat. Hij heeft ook reserves tegen groepen immigranten uit niet- of zelfs anti-democratische landen, die zich in Amerika terugtrekken in de eigen groep en aldus parallelsamenlevingen vormen. Aan de andere kant bewijst het succes van de Verenigde Staten in de afgelopen 250 jaar, ondanks soms ernstige verdeeldheid, dat de homogeniteit die vereist is bepaald ook weer niet absoluut is.
Het is interessant om dit tweede, majeure punt dat Levinson maakt in zijn boek te bezien in relatie tot zijn centrale stelling. Wat betekent de mate van heterogeniteit van de Amerikaanse bevolking op dit moment voor het vertrouwen dat we kunnen hebben in haar vermogen om met behulp van reflectie en keuze de Amerikaanse Grondwet up-to-date te brengen dan wel te houden?
Menselijke natuur
Hier komt nog een derde fundamentele kwestie die Levinson aansnijdt bij, te weten die van de menselijke natuur. Volgens Federalist nr. 6, ‘men are ambitious, vindictive and rapacious’. In zijn commentaar op dit essay bestrijdt Levinson dit niet. Hij merkt slechts op dat Publius dit heel in het algemeen stelt en daarbij dus geen uitzondering maakt voor de Amerikanen. Volgens hem heeft dit bijzondere implicaties voor internationale lezers van de Federalist Papers. Zij moeten zich, als Publius gelijk heeft, dus ook op het ergste voorbereiden ten aanzien van de Amerikanen zelf.
Dit punt wordt nog versterkt door de zin uit Federalist nr. 10, waarop Levinson zich concentreert in zijn commentaar daarop. Deze zin luidt: ‘If the impulse and the opportunity [to engage in factitious conduct] be suffered to coincide, we well know that neither moral nor religious motives can be relied on as an adequate control.’ In reactie hierop schrijft Levinson dat Amerikanen dit moeilijk vinden om te bevatten, omdat zij graag anders willen geloven. Toch sluit hij zijn commentaar op dit essay af met een retorisch bedoelde vraag: ‘Is it chimerical to believe that the United States Constitution, even buttressed by “moral” or “religious” education, can provide adequate protection against our “latent” natures and the propensity to self-preference over the common good?’
Als dit evenwel het geval is, dan rijst tevens de vraag hoe de derde fundamentele kwestie die Levinson in zijn boek aansnijdt zich verhoudt tot zijn hoofdstelling, te weten dat een vorm van ‘popular constitutionalism’ gewenst is om de Amerikaanse Grondwet weer in rapport te brengen met de tijd. Daarbij is het overigens zo dat ook kan worden betoogd, zoals Levinson meer of minder impliciet doet, dat wanneer ‘reflection and choice’ 250 jaar geleden mogelijk zijn gebleken, dit thans ook het geval zou moeten zijn. Hoogstens kan men zich dan afvragen hoe breed de kring van hierbij betrokkenen dient te zijn. Zoals wij eerder zagen, trekt Levinson zelf al een mogelijke grens, wanneer hij stelt dat het om mensen moet gaan die tenminste in staat zijn de Federalist Papers te lezen.
Mickey Edwards van het niet-partijgebonden Aspen Institute heeft Levinson op deze complicatie gewezen tijdens een discussie tussen beiden bij de Brookings Institution. Levinson antwoordde hierop dat er waarschijnlijk momenten waren dat hij pessimistischer was over het vermogen van zijn mede-Amerikanen om serieus van gedachten te wisselen over aangelegenheden betreffende het staatsbestuur. Op bijna profetische wijze liet hij hierop volgen dat ‘that pessimism would lead me to have very serious questions about whether I will regard the outcome of the 2016 elections as legitimate’.
Zie ook de eerdere bijdragen in deze reeks blogposts: