
- For the original English-language substack post, see https://open.substack.com/pub/hansmartientennapel/p/on-political-legitimacy?r=9844n&utm_campaign=post&utm_medium=web
Vorige maand had ik het voorrecht om te zijn uitgenodigd voor het geven van twee gastlezingen. Op vrijdag 13 oktober leverde ik een bijdrage aan de vierdaagse Herfstschool van de Stichting Sociale Christen-Democratie in Winterberg, Duitsland. Het thema luidde dit jaar: ‘de crisis in de liberale staat en het gemis van de christendemocratie’. Mijn bijdrage was getiteld: ‘Postliberalisme en het Angelsaksische discours over het algemeen welzijn’. Op vrijdag 27 oktober verzorgde ik de openingslezing in de cursus Rechtsfilosofie van de Studievereniging voor Encyclopedie en Filosofie van het Recht aan de Universiteit Leiden Justus Lipsius. Het onderwerp van deze cursus was: ‘Post-liberalisme: een vloek of een zegen?’ Ook hier sprak ik, behalve in algemene zin over postliberalisme, specifiek over het zogeheten ‘common good constitutionalism’. In mijn reguliere onderwijs, tenslotte, behandelde ik het verontrustende nieuwe boek De gezagscrisis van de Nederlandse filosoof Ad Verbrugge. Deze substack bevat enkele gedachten uit deze (gast)colleges, die betrekking hebben op het actuele onderwerp politieke legitimiteit.
Mijn vorige substack eindigde met een verwijzing naar het boek The Principles of Constitutionalism (2018) van de hoogleraar Constitutioneel Recht en Constitutionele Theorie en co-director van ‘The Programme for the Foundations of Law and Constitutional Government’ aan Oxford, Nicholas Barber. Hierin onderscheidt Barber tussen negatief en positief constitutionalisme.
Negatief constitutionalisme is volgens hem veelszins de gangbare opvatting. Hierin staat constitutionalisme min of meer gelijk aan ‘limited government’. Zelf hangt hij echter een positief constitutionalisme aan, dat hij een ‘rijkere aantrekkelijkere’ variant van het leerstuk noemt. Deze variant heeft bovendien oude papieren, immers: ‘Aristotle drew the defining purpose of the state broadly: it exists to advance the well-being of its members.’ (p. 5)
Een dergelijke klassieke opvatting van constitutionalisme, die naar het bekende boek van Adrian Vermeule ook kan worden aangeduid als algemeen welzijnsconstitutionalisme, vormt een alternatief voor het liberale constitutionalisme. Oorspronkelijk stond liberaal constitutionalisme gelijk aan negatief constitutionalisme. Inmiddels is het zelf ook positief van karakter geworden, maar dan met als leidende waarden vrijheid en gelijkheid.
Algemeen welzijnsconstitutionalisme onderscheidt zich van dit liberale constitutionalisme doordat het in plaats van vrijheid en gelijkheid, zoals de naam al aangeeft, de bevordering van het algemeen welzijn centraal stelt. Algemeen welzijn kan daarbij, in de woorden van Vermeule, worden omschreven als ‘the flourishing of a well-ordered political community.’ (p. 7) Dat vormt een scherp contrast met het liberale streven naar, in de praktijk, individuele autonomie.
Barber ziet daarbij, getuige eerder werk, de staat in navolging van Aristoteles nadrukkelijk als ‘sociale groep’. Daardoor is er een belangrijke rol weggelegd voor de burgers bij de realisering van het algemeen welzijn. Het is niet toevallig dat hij het maatschappelijk middenveld en subsidiariteit eveneens als principes van constitutionalisme aanmerkt, naast soevereiniteit, machtenscheiding, de ‘rule of law’ en democratie.
-0-0-0-
Het is mogelijk het algemeen welzijnsconstitutionalisme op zijn beurt als een vorm van postliberalisme te beschouwen. In zijn boek All the Kingdoms of the World. On Radical Religious Alternatives to Liberalism (2023) onderscheidt de filosoof Kevin Vallier tussen liberalisme, postliberalisme en religieus anti-liberalisme. Daarbij omschrijft hij postliberalen als mensen die ‘reject liberal values, though most accept liberal institutions such as constitutional democracy.’ (p. 6)
Daaraan voegt Vallier toe: ‘They are not yet enemies of liberal order. They’re merely on the fence.’ Zijn boek gaat over religieus anti-liberalisme, in het bijzonder katholiek integralisme. Anti-liberalen ‘seek to alter or abolish liberal orders, and they oppose all liberal political and ethical theories’. Dat heeft ermee te maken dat bijvoorbeeld katholieke integralisten menen ‘that governments must secure the earthly and heavenly common good.’ (p. 5)
Postliberalisme, daarentegen, beperkt zich nadrukkelijk tot het aardse algemeen welzijn. In het licht van de door Vallier gemaakte onderscheidingen luidt de hamvraag volgens hem daarbij die naar de verhouding tussen institutioneel en sociaal liberalisme. Concreet: leidt het institutionele liberalisme vroeger of later onvermijdelijk ook tot sociaal liberalisme of is het mogelijk het eerste te blijven aanhangen zonder daarbij ook het tweede te ontvangen.
-0-0-0-
Vanwege de complexiteit van het antwoord op deze vraag, zullen sommigen geneigd zijn dan maar alles bij het oude te laten. Het is echter van belang te bedenken dat volgens de klassieke rechtstraditie, waarop het algemeen welzijnsconstitutionalisme teruggrijpt, bestuurders alleen over een natuurlijk gezag beschikken, zolang zij optreden ‘through reasoned ordinances conducing to the common good, to public rather than private interest’. (Vermeule, p. 19)
Concreet betekent dit dat naleving van de door Barber onderscheiden beginselen van constitutionalisme een weliswaar noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde is voor politieke legitimiteit. Deze beginselen vormen immers geen doelen op zich, maar zijn middelen die in dienst staan van een hoger doel. Dat hogere doel van de staat is volgens hem, zoals gezien, de bevordering van de ‘well-being of its citizens’.
In zijn indrukwekkende boek De gezagscrisis (2023) constateert de aan de Vrije Universiteit in Amsterdam verbonden filosoof Ad Verbrugge dat het juist aan dit laatste in een land als Nederland momenteel schort. Als hij spreekt over een ‘gemeenschapsleegte’ (p. 285), is dat echter zonder twijfel ook van toepassing op veel andere westerse democratieën. In aanvulling op vele andere crises, kennen deze landen daarom inmiddels ook een gezagscrisis.
Al evenzeer geïnspireerd door Aristoteles, zoekt Verbrugge de oplossing erin dat ‘burgers en overheid elkaar weer gaan proberen te vinden in een gedeeld idee van een gemeenschappelijk goed.’ (p. 14) Dit idee valt bijvoorbeeld ook terug te vinden in de programma’s van de hier eerder gesignaleerde partijen Nieuw Sociaal Contract (NSC) en BoerenBurgerBeweging (BBB). Het laatste programma heet bijvoorbeeld ‘Van Vertrouwenscrisis naar Noaberstaat’.
Het is een van de verdiensten van het postliberalisme dat het een oud inzicht over waar het bij politieke legitimiteit in de kern om draait in herinnering roept. Velen zien wel het probleem van de gezagscrisis, maar zoeken de oplossing in institutionele hervormingsvoorstellen. Daarbij draaien zij bewust of onbewust om de hete brei heen. Hoe moeilijk ook, er valt niet te ontkomen aan een inhoudelijk debat over het algemeen welzijn zoals hierboven omschreven.
Daarbij gaat het er nadrukkelijk niet slechts om de in het liberale constitutionalisme centraal staande waarden van vrijheid en gelijkheid te vervangen door bevordering van het gemeenschappelijke goede. Het gaat ook om het kunnen blijven voortbestaan van instituties als de constitutionele democratie die, zoals Vallier op enigszins tegenstrijdige manier toegeeft, ‘predate social liberalism by centuries – in some cases, by millennia.’ (p. 268)
